Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Die daar [18]zeggen: [19]Houd u tot uzelven, en naak tot mij niet, want [20]ik ben [21]heiliger dan gij. Dezen [22]zijn een rook in Mijn neus, een vuur, [23]den gansen dag brandende. 18. Te weten tot den profeet, die hen wil straffen en tot boete vermanen. 19. Dat is, blijf van mij en nader mij niet, bekommer u met uzelven. 20. Het zijn de woorden der pochers en schijnheiligen, anderen trotserende, als zeer heilige mannen zijnde, daar zij toch geheel onrein waren; zie Spreuk.30:12; Luk.18:11; Rom.2:17, enz. 21. Of, heilig, ten aanzien van u. 22. Dat is, zij zijn mij zeer bezwaarlijk, daarom zal Ik hen in mijnen toorn verdelgen. Anders: zij zijn een rook in mijnen toorn; dat is, zij verdienen een grote straf, die hun ook overkoemn zal in mijnen toorn. Alzo wordt rook voor grote straf genomen; hfdst.14 vs.31; Openb.18:9,18, en Openb.19:3, en elders meer. 23. Dat is, geduriglijk brandende. Zodat dit te verstaan is van het helse vuur, dat altoos brandt; Mark.9:45,46,48.